Op één van mijn rapporten van de lagere school stond geschreven dat ik over een grote fantasie beschikte. Mijn schooljuffrouw had gelijk. Zo zat ik in mijn gedachten nog wel eens op de stadsbus van de HTM. De Haagse Tramweg Maatschappij. De CSA1 om precies te zijn. Niet als passagier, maar als chauffeur.
Thuis zette ik na schooltijd de eetkamerstoelen achter elkaar, pakte een eetbord uit de keukenkast waarin ik een stuur zag, en vroeg mijn broer herhaaldelijk in- en uit te stappen tussen de ‘haltes’ in. Ik was buschauffeur van de HTM op lijn 25. Daar was ik van overtuigd. Vlakbij ons ouderlijk huis stond een bushalte, maar voor mijn gevoel had ik een tweede exemplaar in de huiskamer neergezet. Mijn broer speelde het spelletje mee. Al twijfel ik nog steeds of hij al mijn gedachten kon begrijpen. En als ik in Engeland ben, bezoek ik steevast de musea waar veel stadsbussen staan opgesteld. Want die zijn daar goed te vinden.
Van stadsbussen wordt veel gevergd. Iedere minuut trekken ze op, moet er geremd worden, gaan de deuren open en dicht en worden er allerlei bochten genomen. De bussen die in mijn jeugd reden, waren van het merk DAF. De CSA1 was bij mij favoriet, uitgevoerd in een rode kleur. Die afkorting staat voor Commissie Standaardisering Autobusmaterieel. Het was in 1966 de eerste landelijke poging om een standaard stadsbus te fabriceren voor de grote steden in ons land. Later kwam de CSA2, al heb ik daar lang niet zo’n bijzonder gevoel bij. Luxe was er niet. Na een dagje strand op Kijkduin was het altijd bloedheet in zo’n bus, waarbij de raampjes veelvuldig tegen elkaar openstonden, in combinatie met een opengeschoven dakraam. Benzinedampen stroomden naar binnen. Want elektrisch bestond nog niet. En menig keer heb ik passagiers tijdens het rijden lelijk zien vallen. Of die ene keer waarbij een man ondersteboven in het trapgat bij de achterdeuren hing, omdat de bocht door de chauffeur te scherp was ingezet. Een andere passagier hield zijn benen vast. Als kind vergeet je zo’n beeld niet meer zo snel.